Print deze pagina

Z-Limburg

De strijd in de Maaslinie in mei 1940, op het Nederlandse territoir, speelde zich af over een lengte van ruim 100 km, grofweg van Mook tot Maastricht. Het zuidelijke deel van de Maaslinie – tot aan de Zuid-Limburgse grens met België – werd verdedigd door de troepen die vielen onder de Territoriaal Bevelhebber Zuid-Limburg [TBZL]. Diens gezagsgebied begon in het noorden bij Maasbracht en besloeg het gehele Nederlandse territoir daaronder. De TBZL had voor de verdediging binnen dat gebied echter slechts de beschikking over één hoog genummerd regiment infanterie [37.RI] en een aantal verbanden met een gezamenlijke sterkte van twee grensbataljons [13.GB, 37.GB alsmede 2., 5 en 6.ResGC]. Deze troepen, samen niet meer dan 3.500 man, werden ondersteund door enige genie eenheden, een detachement Politietroepen, een luchtdoelbatterij (met oud geschut) en een luchtafweerpeloton met zware mitrailleurs. Een bijzonder bescheiden troepenmacht voor de verdediging van de gehele provincie Limburg onder Roermond.

De verdediging van Limburg kende haar enige zwaartepunt in de Maaslinie, waarbij in het bijzonder de sector Maastricht de meeste eenheden aantrok. De Maaslinie was echter ter plaatse een gecombineerde defensie langs zowel de Maas als het vrijwel parallel lopende Julianakanaal. De buik van de provincie was echter voorzien van een ijle voorverdediging, die als enige taak had de oprukkende Duitsers te vertragen door allerhande versperringen en vernielingen, meestal slechts kortstondig verdedigd om de herstellende of omtrekkende acties van de tegenstander te belemmeren. Die voorverdediging was in twee echelons ingericht. Het eerste echelon [bataljonssterkte] bevond zich rond de ‘navel’ van de buik langs de grens met Duitsland tussen Aken en Geilenkirchen. Het tweede echelon [anderhalve bataljonssterkte] lag door het hart van Zuid-Limburg op de lijn Susteren – Epen. Het derde echelon werd gevormd door de verdediging van de Maas en het Julianakanaal, waarbij echter ten oosten van Maastricht en in de stad zelf nog twee ijle voorverdedigingen waren gevormd. In dit derde echelon en de stad Maastricht lag de hoofdmacht. Deze geëchelonneerde verdediging was opgedeeld in drie Vakken, zijnde het Noordvak [Maasbracht – Urmond], het Middenvak [Stein – Bunde] en het Zuidvak [Itteren – sector Maastricht]. Het Zuidvak kende naast de geëchelonneerde oostwaarts gerichte verdediging tevens een zeer bescheiden [5 Res.GC]  Zuidfront verdediging langs de grens met België.   
 
Alle drie de verdedigingsechelons waren licht verbunkerd, waarbij echter de derde echelonsverdediging de grootste dichtheid aan kazematten kende. Daarbij waren de eerste twee echelons zo ijl bezet, dat de permanente veldversperringen weinig werkelijke waarde boden aan de verdedigers. De twee voorverdedigingslinies waren grotendeels geconcentreerd bij wegkruispunten en overgangen van de Limburgse waterwegen Geul, Vloedbeek en Geleenbeek. De meeste bruggen over deze smalle riviertjes en beken waren voor vernielingen voorbereid. Alle bruggen over Julianakanaal en Maas waren evenzo voor vernieling gereed.

In Limburg (ten zuiden van Roermond) zou de Duitse aanvaller zich vooral manifesteren met IV.AK en de 4e Panzerdivision, alsmede enkele taakgerichte verbanden (w.o. heimelijke overvalcommando’s), die in het kader van brugveroveringen en de ambitieuze operatie rond het Belgische fort Eben-Emael vooruitgeschoven zouden worden. In het Noordvak werden echter de 14e en 31e ID (beide XI.AK) ingezet tegen de Maasdefensie. Daaronder kwamen de divisies van IV.AK, zijnde 7.ID, 18.ID en 35.ID, in actie, waarbij een samenwerking met 4.PD rond Maastricht tot stand kwam. In het uiterste zuiden van de provincie kwam 269.ID van XXVII.AK rond Eijsden in beeld. Zes Duitse infanteriedivisies en een grote tankdivisie. Zij namen het op tegen iets meer dan een regimentssterkte aan Nederlandse troepen, wat iedere uitleg ten aanzien van de kansloosheid der verdedigers overbodig maakt.

In Limburg kwam het vooral tot felle strijd – zij het kortstondig – rond de hoofdstad. Daar troffen vooruitgeschoven Duitse verbanden enige hardnekkige Nederlandse verdedigers, die wisten te voorkomen dat de meest voorname bruggen intact in Duitse handen vielen. De strijd in de provincie zou echter al rond 1000 uur in de ochtend van 10 mei 1940 worden gestaakt door de TBLZ. De grote Duitse overmacht leek verder bloedvergieten tot een nodeloos offer te maken.