Print deze pagina

18. Infanterie-Division

Voorgeschiedenis

De geschiedenis begon voor 18. Infanterie-Division (18.ID) op 1 oktober 1934 toen in Duitsland begonnen werd met het opbouwen van de "Wehrmacht" uit de Reichswehr. De Wehrmacht zou in eerste instantie bestaan uit 36 divisies van de "1. Welle" met een troepensterkte van 550.000 man. Duitsland, dat ten gevolge van het Verdrag van Versailles in 1918 gebonden was aan een legersterkte van maximaal 100.000 man deed dit onder dekmantels. In Liegnitz (Wehrkreis III, later Wehrkreis VIII) werd begonnen met de oprichting van 18.ID door Oberst Hermann Both, en wel onder de naam "Infanterie-Führer III".  Both werd aangesteld als commandant van deze divisie en bevorderd tot Generalmajor. Toen Duitsland besloot om de schijn van gehoorzaamheid aan het Verdrag van Versailles niet langer meer op te houden volgde op 15 oktober 1935 de officiële benaming van 18. Infanterie-Division. Men was al begonnen met de oprichting van de divisie-eenheden. 18.ID werd in de daarop volgende jaren ingezet bij de vreedzaam verlopen bezetting van Sudetenland. [1012,1013]

Op 24 augustus 1939, een week na het afsluiten van een divisieoefening in Neuhammer, werd 18.ID gemobiliseerd waarna het zich naar het gebied rondom Kreuzburg (het tegenwoordige Poolse Kluczbork) in Opper-Silezië verplaatste waar het werd ingedeeld bij 11. Armeekorps (XI.AK) van 10. Armee (AOK10). Commandant 18.ID was op dat moment, sinds half augustus 1939 Generalmajor Friedrich-Carl Cranz, 1. Generalstabsoffizier (Ia) de Oberstleutnant i.G. Mauritz Freiherr von Strachwitz. [1012,1013,1107,1112]

18.ID rukte tijdens de aanval op Polen op door het gebied zuidoostelijk van Breslau, bereikte op 2 september de rivier de Warthe alwaar de eerste gevechtshandelingen met Poolse troepen plaats hadden. Op 5 september volgden gevechten met Poolse troepen bij het oversteken van de rivier Widawka en beslechten van de zogenaamde “Widawka-Stellung”. Vervolgens ging het via Lodz, Koluszki en Rawa-Maz naar het gebied westelijk van Warschau. Hierna boog de divisie in noordelijke richting af. Op 24 september 1939 ontving de divisie het eerste bevel voorde aanval op Warschau. Teneinde zich een gunstige positie te verschaffen voor de grote aanval op Warschau werden IR30 en IR51 op 26 september 1939 ingezet. IR51 kreeg de opdracht het Fort II aan de westelijke stadsrand van Warschau uit te schakelen. De geslaagde aanval op dit Fort leverde IR51, en daarmede tevens 18.ID, haar eerste 2 Ridderkruisdragers op. Na de capitulatie van Polen verbleef de divisie tot half oktober 1939 als bezettingsmacht in het gebied Warschau, waarna het verplaatst werd naar Duitsland.

18. ID kwam uiteindelijk onder bevel van IV.AK. Hauptmann i.G. Hans-Georg Schmidt von Altenstaedt werd per 5 november 1939 als nieuwe 1. Generalstabsoffizier (Ia) aangesteld. Eind januari 1940 verplaatsten de divisie-eenheden zich naar het gebied rondom Geilenkirchen. Het hoofdkwartier van de divisie vestigde zich in “Schloβ Schlick” bij Rurich, de Divisions-Gefechtsstand werd opgezet in Grotenrath, op nog geen 2 kilometer van de Nederlandse grens. [1303,1325,1420,1804]

De divisie nader bekeken

Volgens eigen opgaven verloor 18.ID in Polen “blutige Verluste” bij de infanterieregimenten. Deze verliezen aan gesneuvelden en gewonden bedroegen het equivalent of meer van een bataljon gevechtssterkte, volgens een opgave gedateerd 6.11.1939: [1325,1013]

Gesneuveld Gewond Totaal
Offz. Uffz./Mann. Offz. Uffz./Mann. Offz. Uffz./Mann.
IR30 11 279 13 410 24 689
IR51 5 ? 7 ? 11 500
IR54 7 200 12 450 19 650
AR18 3 24 2 44 5 68

Uiteraard was er ook sprake van verlies aan materiaal. In voornoemde opgave bijvoorbeeld gaf IR54 aan dat het materiaalverlies bestond uit:

127 x lopen voor de MG34, 10 x MG34, 1 x s.Gr.Wrf. en 3 x Tornister Funk Gerät

Daarnaast diende het geschut van de gehele 13. Kompanie (Infanterie-Geschütz-Kompanie) vervangen te worden.

Voorts meldden de infanterieregimenten dat de het benodigde nieuwe materiaal en kleding niet beschikbaar was en kon alleen het artillerieregiment melden dat nagenoeg al het benodigde materiaal al binnengekomen was bij de Divisie. [1325]

De personeelsverliezen werden opgevuld vanuit de Ersatzeenheden, maar leverde problemen op, ook weer volgens bovenstaande opgave. Op 6 november 1939 kon alleen AR18 melden dat de verliezen wat betreft onderofficieren en manschappen vanuit de Ersatz aangevuld waren. Meldde IR30 nog dat de vervangingen voor 8.11.1939 verwacht werden, IR51 meldde dat de vervangingen nog niet “eingetroffen” waren en IR54 meldde dat het Ersatz-Bataillon het verzoek om aanvulling niet eens ontvangen had. Wat betreft de gebruikelijke aflossing van WWI-veteranen en manschappen die "onmisbaar" waren voor hun werkgever - unabkömmlich Gestellten – is alleen bekend dat deze bij IR30 ongeveer 120 man betrof. [1325]

Het zal de lezer duidelijk zijn dat bovenstaande problemen speelden bij alle eenheden die zeer actief bij de strijd in Polen betrokken waren en nadien tegen Nederland ingezet zouden worden.

Naast de gebruikelijke overplaatsingen van met name officieren zijn er geen afgaven van (delen van) eenheden bekend, behoudens één batterij van I./AR54. Deze Artillerie-Abteilung was bij de mobilisatie als 4e afdeling aan AR18 toegevoegd. Begin februari 1940 moest deze afdeling zijn 1. Batterij afgeven ten behoeve van de oprichting van Artillerie-Regiment 298. Vervanging vond plaats vanuit de Ersatz.

Bewapening

Met betrekking tot de precieze bewapening werden er, uitgezonderd de opgaven van (ondersteunende) zware wapens, geen opgaven met betrekking tot de stand van zaken op 10 mei 1940 aangetroffen in de bronnen. De hoeveelheden persoonlijke wapens en bijvoorbeeld vlammenwerpers zullen naar alle waarschijnlijkheid niet meer vastgesteld kunnen worden.

Een aangetroffen opgave “Gefechts- u. Verpflegungsstärke 18. Division" van 18.ID en de haar toebedeelde ondersteunende eenheden geven een duidelijk beeld van de (ondersteunende) zware wapens aan (infanterie-)geschut en Flak, als ook de sterkte van de divisie. Volgens deze opgave had 18.ID een gevechtssterkte van 18,212 man en 4,258 paarden, op een verzorgingssterkte van 20,849 man en 4,827 paarden. [1420]

Aangenomen mag worden dat 18.ID, als “Erste Welle”-divisie, op 10 mei 1940 zoals vele divisies, met uitzondering van de pistoolmitrailleurs, anti-tankgeweren en het tekort bij AA18 en Pz.Jäg.Abt.18, op sterkte zal zijn geweest. Daarnaast werden aan de divisie nog diverse (gevecht-)ondersteunende eenheden aan artillerie, luchtafweer, pantserbestrijding en pioniers toegevoegd. [1012,1112, 1321,1800]

Aan 18.ID werden voor de inzet in “Fall Gelb” toegevoegd de I. Abteilung van Artillerie-Regiment 37 (I./AR37),  de eerste afdeling van Flak-Regiment 64 (I./Fla.Rgt.64), de tweede compagnie van Flak-Bataillon 48 (2./Fla.Btl.48) en de tweede compagnie  van schwere Panzer-Jäger-Abteilung 605 (2./s.Pz.Jäg.Abt.605).  Daarnaast kreeg het van 61.ID, dat Armee-Korps-Reserve was, het Pionier-Bataillon 161 (Pi.161) toebedeelt.

Op 10 mei 1940 bestond de bewapening van 18.ID, inclusief de toegevoegde eenheden, voor zover vast te stellen valt, uit:

Soort Type Aantal*
pistoolmitrailler onbekend ?
Anti-tankgeweer Panzerbüchse (Pz.B.) 38 ?
lichte mitrailler MG 34 391 (376)**
zware mitrailleur MG 34 110 (110)
lichte mortier l.Gr.W.36 (5cm) 84 (84)
zware mortier s.Gr.W.34 (8,1cm) 54 (54)
pantserafweergeschut 3,7-cm Pak 35/36 79 (75) 2./s.Pz.Jäg.Abt.605
pantserafweergeschut 8,8-cm Flak 4 (0) 2./s.Pz.Jäg.Abt.605
infanteriegeschut 7,5-cm le.I.G.18 20 (20)
infanteriegeschut 15-cm schw.I.G.33 6 (6)
lichte houwitser 10,5-cm le.Feldhaubitze 18 36 (36)
middelzwaar geschut 10,5-cm Kanone 18 0
zware houwitser 15-cm schw.Feldhaubitze 18 24 (12) I./AR37, I./AR54
luchtafweer 2-cm Flak 30/Vierling 36 (12) I./Fla.Rgt.64, 2./Fla.Btl.48
luchtafweer 8,8-cm Flak 36 12 (0) I./Fla.Rgt.64
verkenningsvoertuig le.Panzerspähwagen 3 (0)

* Tussen ( ) staan de aantallen zonder die van de toegevoegde eenheden, zoals vermeld in het KTB. [1420]

** Indien de overige divisie-eenheden over de opgegeven aantallen beschikten, bleven er voor de infanterieregimenten 301 stuks lMG over, een tekort van 44.

Gliederung

Een duidelijke omschrijving van de standaard “Gliederung” van een infanteriedivisie werd al gegeven in het hoofdstuk Heer eenheden. De Gliederung van 18.ID, die met name door de toegevoegde artillerie en luchtafweer behoorlijk afweek, wordt met betrekking tot de voor de gevechten belangrijkste eenheden nader beschouwd. [1012,1107,1112,1321,1327,1420,1710,1800]

Divisiestaf

De staf van 18.ID bestond uit een grote stafgroep met daarbij een beveiligingspeloton (Stabswache) bewapend met 2 sMG's, een peloton motorordonnansen (Kradmeldezug) en een kaartenbureau (Kartenstelle).

Infanterieregimenten

18.ID beschikte over 3 infanterieregimenten met de nummeringen 30 (IR30), 51 (IR51) en 54 (IR54). Deze regimenten hadden allen dezelfde structuur en bewapening.

De regimentsstaf bestond uit een stafgroep, een verbindingspeloton (Nachrichtenzug), een bereden verkenningspeloton (Reiterzug) en een pionierpeloton bewapend met 3 lMG's.

De tot een regiment behorende 3 bataljons bestonden organiek elk uit 3 tirailleurcompagnieën [Schützenkompanie] en een zware mitrailleurcompagnie [MG-Kompanie]. Elke tirailleurcompagnie bestond uit een staf en 3 pelotons, met een Soll-Stärke van 12 lichte mitrailleurs (MG34) en 3 lichte mortieren (l.Gr.W.36).

De MG-Kompanie, bestaande uit staf met 4 pelotons, was uitgerust met 12 zware mitrailleurs (MG34) en 6 mortieren van 8 cm ( s.Gr.W.34).

De anti-tankcompagnie (Panzerjäger-Kompanie) van elk bataljon beschikte over 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 lichte mitrailleurs. Het was de enige geheel gemotoriseerde compagnie binnen het regiment.

De Infanteriegeschutz-Kompanie van de bataljons beschikte over 6 stukken 7,5-cm le.I.G.18 en 2 stukken s.IG 15-cm met paardentractie.

Verkenningsafdeling

De Aufklärungs-Abteilung 18 bestond officieel uit een staf met verbindingspeloton, een bereden compagnie met 9 lichte en 2 zware mitrailleurs, een wielrijderscompagnie met 9 lichte, 2 zware mitrailleurs en 3 lichte mortieren evenals een gemotoriseerde zware compagnie bestaande uit verkenningspeloton met 3 pantserwagens, een gemotoriseerd anti-tankpeloton met 3 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en een gemotoriseerd peloton licht infanteriegeschut met 2 x 7,5-cm le.I.G.18.

Uit de Gliederung van 10 mei 1940 blijkt echter dat zowel de bereden- als wielrijderscompagnie niet beschikten over de lichte en zware mitrailleurs als ook de lichte mortieren. Of dit een fout in deze Gliederung betreft dan wel dat deze wapens aan andere eenheden waren toegevoegd is niet bekend. Vast staat dat 18.ID op 10 mei 1940 beschikte over de Soll-Stärke van 84 lichte mortieren.

Aan deze afdeling werden, voor de inzet op 10 mei 1940, 2 pelotons van  de  4e batterij van het gemotoriseerde Flak-Regiment 64 (4./Fla.Rgt.64) toegevoegd, met elk 3 stukken 2-cm Flak.

Anti-tankafdeling

De antitankafdeling, Panzerjäger-Abteilung 18, was volledig gemotoriseerd en bestond uit een staf met verbindingspeloton en 3 compagnieën. Deze compagnieën waren elk bewapend met 12 stukken 3,7-cm Pak 35/36 en 4 i.p.v. 6 (Soll-Stärke) lichte mitrailleurs (MG34).

Aan 18.ID werd vanuit de Korpsreserve nog een gemotoriseerde zware antitank-compagnie (2./s.Pz.Jäg.Abt. 605) toegevoegd, die bestond uit een stafgroep, twee pelotons bewapent met 2 stukken 8,8-cm Flak elk, en een peloton bewapent met 4 stukken 3,7-cm Pak.

Artillerieregiment

Het Artillerie-Regiment 18 was een bereden artillerieregiment met een meteogroep en verbindingsgroep evenals met als gevechtseenheden drie middelzware afdelingen met elk een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 10,5-cm veldgeschut le.FH.18. Tot slot beschikte het over een zware afdeling (I./AR54) met een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met elk vier stukken 15-cm geschut s.FH.18. Elke batterij beschikte daarnaast over 2 lMG’s.

Vanuit de Korpsreserve werd aan AR18 toegevoegd de zware Artillerie-Afdeling I./AR37, bestaande uit een stafgroep, een verbindingsgroep, een meetgroep en drie batterijen met ieder vier stukken 15-cm veldgeschut s.FH.18 en 2 lMG’s.

Pionierafdeling

Het Pionier-Bataillon 18 was deels gemotoriseerd, deels bereden. Gemotoriseerd waren de staf, een met 9 lichte mitrailleurs bewapende pioniercompagnie met bijbehorend materiaal en de Brückenkolonne B. Bereden waren 2 pioniercompagnieën. Dit hield in dat het materiaal op door paarden getrokken karren was geladen, maar dat de pioniers zelf zich te voet verplaatsen. Deze compagnieën hadden elk 9 lichte mitrailleurs als bewapening. Voor de inval in Nederland werd echter een extra compagnie gemotoriseerd door toevoeging van voertuigen van o.a. de Pz.Jäg.Abt.18.

Luchtafweer

Luchtafweer in het operatiegebied van 18.ID werd verzorgd door de aan de divisie toegevoegde 1e afdeling van het gemotoriseerde Flak-Regiment 64 (I./64). Deze afdeling bestond uit een staf, 5 batterijen en een Scheinwerferzug. Drie batterijen waren uitgerust met elk 4 stukken 8,8-cm Flak 36, 2 batterijen waren uitgerust met elk 9 stukken 2-cm Flak 30 en 3 stukken 2-cm Flak Vierling stukken. De Scheinwerferzug was uitgerust met zoeklichten met een diameter van 60 cm. Het geheel betrof een volledig gemotoriseerde afdeling bestaande uit ongeveer 1,100 man en 300 voertuigen.

Voor de inzet op 10 mei 1940 werd tevens toegevoegd 2./Flak-Bataillon 48 (2./48), bestaande uit een stafgroep en 3 pelotons met elk 4 stukken 2-cm Flak 30.